HOOFDSTUK IV.
DE MAALTIJDEN
§ I. Het voedsel.
1. « De mensch leeft niet om te eten, maar hij eet om te leven. »
De natuur laat ons in 't voedsel, dat zij ons aanbiedt, zekere voldoening vinden, welke door niets veroordeeld wordt ; maar Godsdienst en rede verbieden ons alle onmatigheid in 't genot van spijze en drank. De heilige Apostel Paulus zegt nadrukkelijk, dat wij, hetzij we eten, hetzij we drinken, hetzij we iets anders doen, alles moeten verrichten tot meerdere glorie van God.
Gulzigheid brengt de gezondheid in gevaar ; zij vermindert de helderheid van geest, verzwakt den wil, is de moeder van bijna alle ondeugden. Zij maakt zelfzuchtig, lui, opvliegend, enz.
De matigheid, door Rochefoucauld de « liefde tot de gezondheid » genoemd, is een uitstekend middel om ons verstand te ontwikkelen, onze geestvermogens te versterken, onze driften te overwinnen, allerlei ziekten en kwalen te vermijden.
2. Voer geen onderhoud, waarbij slechts de tafel met haar zinnelijk geneucht ter sprake komt. Zijt ge verplicht, erover te spreken, doe 't dan zonder ophef, zoo eenvoudig mogelijk ; breng niet met welbehagen zekere maaltijden, waaraan gij deelnaamt, in herinnering, en wacht u vooral, te pronken met uitnoodigingen, die gij ontvangen hebt, of die u waarschijnlijk zullen geworden.
De matigheid vordert, dat men zooveel mogelijk op vaste uren etc. Wie elk oogenblik eet of drinkt, heeft 't aan zich-zelf te wijten als hij voor een gulzigaard of drinkebroer wordt aangezien.
3. De ouders, die hunne kinderen meenemen naar een feest, waar, onder den invloed van wijn en andere dranken, de opgeruimdheid lichtelijk in losbandigheid ontaarden kan, begaan een zware fout en brengen de onschuld van hun kroost vrijwilig in gevaar. Ook dan, als men vooruit weet, dat aan tafel ernstige zaken besproken zullen worden, late men de kinderen thuis; in zulke gevallen kan hunne tegenwoordigheid last veroorzaken, ja, gevaarlijk zijn. « Ook kleine muisjes hebben ooren », zegt 't spreekwoord.
De opgeruimdheid, welke bij een feest- of vriendenmaal heerscht, moet onder elk opzicht met den geest van 't Evangelie, met de waardigheid des christen menschen strooken. Vuile of platte liedekens, kwaadspreken, achterklap, liefdelooze oordeelen, ruwe spotternijen, dubbelzinnige woorden en uitdrukkingen onteeren den disch.
Bij die soort van samenkomsten, even goed als bij de andere, moeten de kinderen zich beleefd en bescheiden gedragen.
4. Overweeg bijwijlen deze gedachten, aan het H. Schrift ontleend :
« Beter het leven des armen onder een planken dak, dan kostbare spijzen in eens vreemden woning. » (Eccl. XXIX, 22).
« Niet van brood alleen leeft de mensch, maar van alle woord, dat komt uit den mond Gods ».
« Het Rijk Gods is niet spijs en drank, maar gerechtigheid, en vrede, en blijdschap in den Heiligen Geest ». (Rom. XIV, 17)
|