HOOFDSTUK IV.
DE MAALTIJDEN
§ III. Bediening en tafelgereedschap.
Het bedienen
aan tafel kan op verschillende manieren gebeuren, en de gast moet zich eraan schikken.
1. Komt de bediende rond met de schotels, laat ze dan, terwijl ge u bedient, in zijne handen.
2. Geeft de eene gast den anderen de schotels over, laat ze dan niet in de handen van uw tafelgebuur, die ze u aanbiedt. Is de schotel bijzonder zwaar, houd hem dan vast, terwijl de volgende gast zich bedient; deze zal den persoon, die naast hem zit, denzelfden dienst bewijzen.
Het tafelgereedschap.
1. 't Is niet welvoegelijk, lepel, vork of mes met de punt omhoog in de hand te houden, met die voorwerpen gebaren te maken, ze af te likken of diep in den mond te steken. Men grijpe ze niet vast met de volle hand.
Als gij lepel of vork aan den mond brengt, beschrijf dan met uw arm geen halven kring, maar houd ze tamelijk dicht tegen het lijf.
2. De lepel wordt altijd met de rechterhand genomen. Het uiteinde van den steel moet aan den eenen kant tegen den wijsvinger en den middelsten vinger rusten, en aan den anderen kant door den duim weκrhouden worden. Men brengt den lepel met de punt, en niet met een der zijden, aan den mond. Hoorbaar slurpen bij 't eten van soep enz. is zeer onwelvoegelijk.
3. Bij 't eten van zachte, gemakkelijke verdeelbare spijzen houdt men de vork zooals den lepel. Bij andere spijzen, vleesch bij voorbeeld, houdt men de vork tusschen den duim en den middelsten vinger, en drukt er met den wijsvinger op. Als men zich tegelijkertijd van 't mes moet bedienen, houdt men de vork dikwijls in de linkerhand; wij zien er voor u geen Bezwaar in, dat gebruik van Engelschen oorsprong te volgen. Om een snede vleesch te nemen, bedient men zich niet van zijn eigen vork, maar van die, welke op den schotel ligt.
4. Het mes dient om vleesch enz. in stukjes te snij-den. Men neemt het vast bij 't heft. Als men 't niet meer vannoode heeft, legt men het neder. Gebruik het niet om voedsel aan den mond te brengen.
|