HOOFDSTUK V.

BETREKKINGEN

§ VII. — Visietkaarten.

1. De visietkaarten hadden vroeger schier uitsluitend ten doel, afwezige of verhindere personen te kennen te geven, dat men van plan was, hun een bezoek te brengen. Schoon in onzen tijd het « gebruik » van visietkaarten in misbruik » dreigt te ontaarden, kunnen wij ze niet missen. Het moet dan ook gezegd, dat die kleine stukjes karton hun veelzijdig nut hebben ; dat ze een uitsluitend middel zijn om onze maatschappelijke betrekkingen te onderhouden en te vergemak-kelijken.

2. Men vindt allerlei soorten van kaartjes ; in de keus derzelve moet θn slordigheid θn gezochtheid vermeden worden. Het kaartje van een jongeling moet zeer eenvoudig zijn; dat pleit voor zijn bescheidenheid, voor den ernst zijner levensopvatting.

Op de kaartjes duidt men eenvoudig zijn naam, zijn ambt of betrekking aan en soms — onderaan rechts — zijn adres. Men kan ze in gewonen boekdruk of in steendruk laten maken ; steendruk is 't sierlijkst maar... ook heel wat duurder dan 't werk van den typograaf. Voorname personen geven meestal de voorkeur aan kaartjes, uitgevoerd in steendruk (lithographie).

In geval van rouw hebben de kaartjes een zwarten rand — min of meer breed naar gelang de personen, over wien, wij rouw dragen, ons nader in den bloede bestond. Ook de tijd, sinds het overlijden, is van invloed op de breedte van den rouwband.

3. In vele omstandigheden kan eene visietkaart een felicitatiebezoek (P. F.), of een bezoek van rouwbeklag (P. C.) of wel een eenvoudig beleefdheidsbezoek vervangen.

Men laat het door een bediende of door den post bestellen — of geeft het zelf af, wat een blijk van bijzondere belangstelling of onderscheiding is.

Wil men iemand een bezoek brengen en vindt men hem afwezig, dan geve men den bediende, die de deur opent, zijn kaartje af, of werpt het in de bus. In dit geval moet men den linkerbenedenhoek van 't kaartje omvouwen, om te kennen te geven, dat men persoonlijk gekomen is. Bij een geschenk, dat men niet zelf gaat aanbieden, voege men zijn kaartje, om geen twijfel aan de herkomst te laten.

4. Tot welk een nederigen staat de afzender van een kaartje ook behoore, hij, die 't ontvangt, moet, al bekleedt hij in de samenleving een veel hoogere positie, die beleefdheid onmiddellijk door toezending van « zijn » kaartje beantwoorden.

Men lette behoorlijk op de spelling der namen, om bij 't schrijven van een adres voor 't kaartje, waarmede men antwoordt, geen abuis te maken; zulke abuizen maken lichtelijk een slechten indruk en doen aan slordigheid of onverschilligheid denken...

Valt niet elkeen lastig met de toezending van uw kaartje ; vergeet niet, dat gij degenen, wien ge die eer aandoet, « dwingt », te antwoorden, willen ze niet trotsch of onbeleefd schijnen; zend er dus geen zonder behoorlijke redenen, en dan nog slechts aan personen, met wie gij in voldoende betrekking staat.

Sommige personen stellen zich tevreden met 't zenden van hun kaartje, waar een keurig opgesteld briefje heel wat beter op zijne plaats ware.

Laat de kaartjes, die gij ontvangt, niet weken en maanden tusschen de lijst en 't glas van uw spiegel steken. Die uitstalling heeft iets pronkerigs, iets ijdels, dat niet in uw voordeel pleit, misschien zelfs den lachlust opwekt...


———

WELLEVENDHEID
Een handboekje voor de christen jeugd

INTRODUCTIE

———————————————————

TITELBLAD

INHOUDSTAFEL :

TER INLEIDING, door Cζsar Gezelle

HOOFDSTUK I. — De Wellevendheid
I. — Wat zij is
II. — Haar gewicht
III. — Haar voorwerp
IV. — Het karakter

HOOFDSTUK II. — Het Lichaam
I. — Gang en houding
II. — Hoofd, ooren en haar
III. — Aangezicht en voorhoofd
IV. — Wangen en neus
V. — De oogen en de blik
VI. — Mond, lippen, tanden en tong
VII. — Rug, schouders en armen
VIII. — Handen, vingers en nagels
IX. — Beenen en voeten

HOOFDSTUK III. — De Opschik
I. — Opstaan en slapengaan
II. — Hoe men zich moet kleeden
III. — Handschoenen en hoed

HOOFDSTUK IV. — De Maaltijden
I. — Het voedsel
II. — Vσσr den maaltijd
III. — Bediening en tafelgereedschap
IV. — Houding aan tafel
V. — Verschillende wenken
VI. — Soep en tafeldrank
VII. — Hoe men eet
VIII. — Het einde van den maaltijd

HOOFDSTUK V. — Betrekkingen
I. — Onze plichten
II. — In de kerk
III. — Het huis waar men zijne opvoeding ontvangt
IV. — Bezoeken
V. — Bezoeken die men aflegt
VI. — Bezoeken die men ontvangt
VII. — Visietkaarten
VIII. — Groet; handdruk
IX. — Op straat
X. — Op reis
XI. — Toevallige betrekkingen
XII. — Leenen en ontleenen

HOOFDSTUK VI. — Gesprekken
I. — Stem en uitspraak
II. — Sierlijke taal
III. — De kunst, een gesprek te voeren
IV. — De kunst, te luisteren
V. — Iemand in de rede vallen; antwoorden
VI. — Wat uit zedelijk oogpunt betaamt
VII. — Ons gedrag jegens den naaste
VIII. — Babbelaars
IX. — Het « ik »
X. — Lofuitingen

HOOFDSTUK VII. — Briefwisseling
I. — Vorm onder letterkundig oogpunt
II. — De uitwendige vorm
III. — Opschrift en adres
IV. — Het slot van den brief
V. — Postzegel en verzending
VI. — Kleine briefjes

HOOFDSTUK VIII. — Uitspanning
I. — Lezen
II. — Muziek
III. — Wandelen
IV. — Spelen binnenhuis
V. — Spelen in de open lucht

BESLUIT