HOOFDSTUK VI.
GESPREKKEN
§ IX. Het « ik ».
1. « Laat een ander, en niet uw eigen mond, u prijzen », zegt de H. Schrift. Van alle uitingen der eigenliefde is pralerij, grootspraak, het onverdragelijkst ; iemand, die zijn eigen lof verkondigt, bewijst daardoor, dat hij geen lof verdient.
2. « Spreek zoo weinig mogelijk over u-zelven ; stel niet u-zelven tot voorbeeld aan anderen. Iemand, die elk oogenblik op zich-zelf wijst, is eenvoudig onuitstaanbaar » zegt « La Rochefoucauld », die we vaak reeds en met voorliefde aangehaald hebben.
Wie onophoudelijk over zich-zelf, over zijn daden, over zijn fortuin, over zijn invloed spreekt, wie zich met anderen vergelijkt, zijn eigen voortreffelijkheden in 't licht stelt, maakt zich belachelijk en... hatelijk.
3. Spreek ook niet over uw eigen onvolmaaktheden. Die ziet, die kent men toch wel ! en die stichtende « nederigheid » is niet zelden louter hoogmoed.
Regel : wij moeten zoo weinig mogelijk ons « ik » ter spraak brengen ; dat onderwerp hindert en verveelt meestal degenen, in wier bijzijn wij 't aanroeren.
|