HOOFDSTUK VII.

BRIEFWISSELING

§ IV. — Het slot van den brief.

Aan 't slot van den brief drukt men de gevoelens uit, waarvan men ten opzichte van den persoon des geadresseerden doordrongen is. Waar 't een overste geldt, mag een betuiging van « eerbied » of « hoogachting » niet achterwege blijven.

Betuigingen van genegenheid zijn op hare plaats, als de eene bloedverwant of vriend aan den anderen schrijft, of een overste aan zijn ondergeschikte.

Een ondergeschikte, die zich tot zijn overste wendt, zal hem, volgens den aard der tusschen hen bestaande betrekkingen, zijn « eerbied » uitdrukken, of zijn « eerbiedige verkleefdheid «, of zijn « innige » of « eerbiedige erkentelijkheid. »

Slechts vrienden, of personen, wien men een dienst wil bewijzen, biedt men de verzekering van zijn « toewijding «.

Aan een ondergeschikte, een onbekende, een gelijke schrijvende, spreekt men van « achting », of « hoogachting » ; maar in een brief aan personen, die boven ons gesteld zijn, is 't woord « eerbied » beter op zijne plaats. Gebruikt men nochtans in zulke gevallen liever den term « hoogachting » dan late men het woord « diepe » of « ware » voorafgaan : « Met ware hoogachting » « met diepe hoogachting ».

Er bestaat eenig verschil tusschen « verzekering » (ook wel « betuiging ») en « uitdrukking » : het woord « verzekering » wordt beschouwd als minder eerbiedig dan « uitdrukking ». Wie aan een overste schrijft, biedt hem niet de « verzekering », maar de « uitdrukking » van zijn gevoelens.

Eenige voorbeelden.

Aan een onbekende :

Aanvaard, Mijnheer, de uitdrukking van mijne hoogachting.    Met gevoelens van ware achting (van hoogachting) heb ik de eer te zijn

Uw dienstwillige
X.       

Aan iemand, dien men kent:

Ontvang, geachte Heer, de uitdrukking mijner beste gevoelens.
   Ontvang (of aanvaard), Mijnheer, de verzekering mijner toegenegen hoogachting.
   Met ware vriendschap blijf ik

Uw toegenegen
X.       

Aan een overste,
  of aan elk ander persoon van zekeren rang :

Aanvaard, Zeereerwaarde Heer Pastoor, de uitdrukking van mijn diepen eerbied.
   Met verschuldigde hoogachting heb ik de eer te zijn. Mijnheer de Baron,

Uw onderdanige
X.       

Aanvaard, Mevrouw, de uitdrukking mijner gevoelens van ware hoogachting.

(« Aanvaard » is deftiger, eerbiediger, dan « Ontvang » )

Aan hooggeplaatste personen schrijvende, wijke men niet af van de beleefdheidsvormen, door het gebruik voorgeschreven.

Aan den Koning :

Met den diepsten eerbied ben ik,
Sire,
van Uwe Majesteit
de zeer nederige, zeer onderdanige dienaar,

X.       

Aan een Bisschop :

Met den diepsten eerbied ben ik,
Monseigneur!
van Uwe Hoogwaardigheid
de zeer nederige en gehoorzame dienaar,

X.       

Aan een Minister :

Met den diepen eerbied ben ik,
Mijnheer de Minister,
van Uwe Excellentie
de nederige en onderdanige dienaar,

X.       


———

WELLEVENDHEID
Een handboekje voor de christen jeugd

INTRODUCTIE

———————————————————

TITELBLAD

INHOUDSTAFEL :

TER INLEIDING, door Cζsar Gezelle

HOOFDSTUK I. — De Wellevendheid
I. — Wat zij is
II. — Haar gewicht
III. — Haar voorwerp
IV. — Het karakter

HOOFDSTUK II. — Het Lichaam
I. — Gang en houding
II. — Hoofd, ooren en haar
III. — Aangezicht en voorhoofd
IV. — Wangen en neus
V. — De oogen en de blik
VI. — Mond, lippen, tanden en tong
VII. — Rug, schouders en armen
VIII. — Handen, vingers en nagels
IX. — Beenen en voeten

HOOFDSTUK III. — De Opschik
I. — Opstaan en slapengaan
II. — Hoe men zich moet kleeden
III. — Handschoenen en hoed

HOOFDSTUK IV. — De Maaltijden
I. — Het voedsel
II. — Vσσr den maaltijd
III. — Bediening en tafelgereedschap
IV. — Houding aan tafel
V. — Verschillende wenken
VI. — Soep en tafeldrank
VII. — Hoe men eet
VIII. — Het einde van den maaltijd

HOOFDSTUK V. — Betrekkingen
I. — Onze plichten
II. — In de kerk
III. — Het huis waar men zijne opvoeding ontvangt
IV. — Bezoeken
V. — Bezoeken die men aflegt
VI. — Bezoeken die men ontvangt
VII. — Visietkaarten
VIII. — Groet; handdruk
IX. — Op straat
X. — Op reis
XI. — Toevallige betrekkingen
XII. — Leenen en ontleenen

HOOFDSTUK VI. — Gesprekken
I. — Stem en uitspraak
II. — Sierlijke taal
III. — De kunst, een gesprek te voeren
IV. — De kunst, te luisteren
V. — Iemand in de rede vallen; antwoorden
VI. — Wat uit zedelijk oogpunt betaamt
VII. — Ons gedrag jegens den naaste
VIII. — Babbelaars
IX. — Het « ik »
X. — Lofuitingen

HOOFDSTUK VII. — Briefwisseling
I. — Vorm onder letterkundig oogpunt
II. — De uitwendige vorm
III. — Opschrift en adres
IV. — Het slot van den brief
V. — Postzegel en verzending
VI. — Kleine briefjes

HOOFDSTUK VIII. — Uitspanning
I. — Lezen
II. — Muziek
III. — Wandelen
IV. — Spelen binnenhuis
V. — Spelen in de open lucht

BESLUIT