HOOFDSTUK VIII.
UITSPANNING
§ III. Wandelen.
Voor personen die een zittend leven hebben, is 't raadzaam, dikwijls de zuivere en sterkende lucht van bosch en veld te gaan inademen. De wandeling zal hun daartoe gelegenheid bieden, hun lichaam nieuwe kracht en lenigheid schenken. Maar ook hier moeten wij zekere beleefdheidsvormen in-acht-nemen.
1. Als men met tweeλn is, gaat de voornaamste van de twee aan den rechterkant. Maar wandelt men bijvoorbeeld in eene dreef, aan welker einde men terugkeert, om dan weκr opnieuw te beginnen en zoo voort te gaan, dan blijve ieder aan denzelfden kant van de dreef. Bijwijlen kan, uit hoofde van de plaats, waar men zich bevindt, de linkerkant de gemakkelijkste zijn; in dit geval laat men den linkerkant aan den voornaamsten persoon, en ga zelfs rechts.
2. Wandelt men met drieλn, dan gaat de voornaamste persoon in 't midden. Hij, die den tweeden rang bekleedt, plaatst zich aan zijn rechter-, den overblijvende aan zijn linkerhand.
3. Als de weg hier-en-daar bijzonder moeilijk is, zal een beleefd mensch niet nalaten aan een dame, een grijsaard, een kind de hand te reiken.
4. Gaat ge met iemand wandelen, toon u dan zeer dienstvaardig, maar niet opdringend, en doe wat in uw vermogen staat om den anderen de wandeling te veraangenamen. Wat we reeds onder « Betrekkingen » gezegd hebben, is ook hier grootendeels toepasselijk.
|